2.3.2 mijnKOOL 

mijnKOOL is een project (2017-heden) dat uit twee luiken bestond en dat vertrekt van anthotypes van rode kool. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat deze groente een sterke bio-indicator is. De zuurtegraad en samenstelling van de grond hebben een direct effect op de groei en zijn afleesbaar in de structuur van het blad of kleurvariaties. Dit gegeven vormde het vertrekpunt van een artistiek participatief onderzoeksproject waarin ik, samen met ontwerpstudio SOCIAL MATTER actief en op natuurlijke wijze de bodemkwaliteit en compositie onderzochten met rode kool en het organische, fotografische anthotype-proces.




Voor het eerste luik nodigden we 12 Genkse bewoners van verschillende wijken, met een belangrijk aandachtspunt voor de diversiteit van de groep, uit om een rode kool in hun tuin te planten en samen te brengen om met hen de unieke eigenschappen van deze plant te ontdekken. Rode kool vormde in dit project niet enkel het middel, maar werd tevens een actieve participant in het onderzoeksproces. Het project ontstond uit een interessante wisselwerking tussen mij en Giacomo Piovan die actief is als sociaal designer van SOCIAL MATTER, waarbij we onze beide expertises samenbrachten. Uit deze lange, interessante gesprekken en correspondenties kwamen we tot de keuze voor een artistiek participatief en visueel onderzoeksproject dat zowel werkte binnen sociale, fysieke als mentale ruimtes en dat tegelijk ook aan de parameters van Sustainist Design voldeed. [1]  mijnKOOL, de titel van dit participatieve project, zinspeelt enerzijds op de koolplantjes die de deelnemers in hun eigen tuin kweekten. Anderzijds verwijst hij naar het industriële verleden van Genk via de woorden 'mijn' en 'steenkool'. Door het anthotype-proces als een participatieve onderzoeksmethode te gebruiken, wilden we mensen samenbrengen door open communicatie en hen bewust maken van de onevenwichtige verhouding tussen mens en natuur, en het belang van een gezonde habitat en bodem.

Het anthoytpe-proces werd in dit project effectief gebruikt als oproep tot actie omdat inwoners van Genk via de workshops werden geïnformeerd over het mogelijke gebruik van planten, bodemkwaliteit en lokale problemen met vervuiling. Ze werden direct aangesproken omdat zij en hun habitat werden geïmplementeerd en verenigd in het fotografische proces en het uiteindelijke beeld. Deze participatieve methode zorgde voor een sterke lokale context en een breder bereik.





Het project verbond niet alleen de gebruikelijke fotografie- en cultuurliefhebbers, maar schakelde ook het netwerk van de deelnemers in. Het combineren van kennis en strategieën uit exacte wetenschappen, social design en fotografie in een participatief en trans-disciplinair project creëerde nieuwe mogelijkheden om binnen een gemeenschap mensen te informeren en te activeren. Rode kool vormde in dit project niet enkel het middel, maar werd in dit project beschouwd een actieve participant in het onderzoeksproces. Tegelijkertijd konden de deelnemers zo de magie en mogelijkheden van historische fotografische processen herbeleven en ervaren.

Dankzij de anthocyanen kan rode kool functioneren als een interessante bio-indicator. Als de plant in zuivere grond wordt gekweekt, zal hij een mooie, herkenbare blauwe kleur verkrijgen. Hij lijkt dan het meest op de rode kolen die we in de winkelrekken kunnen vinden. In meer alkalische omgevingen zal de kool meer groener en geler worden. Als de rode kool in zure grond wordt gekweekt, verkrijgt hij een rodere kleur. Hoewel de kleur van de kool grotendeels bepaald wordt door de zuurtegraad van de bodemsamenstelling, kunnen andere factoren ook een rol spelen in de kleursamenstelling van het blad. Daarom blijft het, vanuit wetenschappelijk perspectief, belangrijk om een tegenexpertise met andere meetinstrumenten of methodieken af te nemen.

Elke deelnemer van de workshop kreeg een rode koolplantje en werd gevraagd deze in zijn/haar tuin te planten. Na een paar maanden kwam de groep weer bij elkaar en brachten hun oogst mee naar de workshop. De deelnemers gebruikten de pigmenten van hun koolplantje om een anthotype-beeld te maken van het plantgebied, en als basis voor hun portret dat ik van hen maakte tijdens één van de workshops. De deelnemers moesten het protocol om de pigmenten te extraheren en de anthotype-emulsie te maken zo strikt mogelijk volgen om het experiment te laten slagen.             

Elke deelnemer maakte een emulsie door 100g bladeren van hun rode kool te wegen en deze gedurende 30 minuten te koken in 400ml gedestilleerd water. Om de testresultaten niet te beïnvloeden, werd geen alcohol toegevoegd aan de fotografische emulsie. Afhankelijk van de zuurgraad van de grond waarin de kool werd geteeld, vertoonden de uiteindelijke afdrukken duidelijk verschillende kleuren. De duidelijk waarneembare kleurverschillen in de uiteindelijke vloeistoffen varieerde van lichtgroen tot donkerblauw en van licht tot donkerpaars, waardoor een participatieve monsterkaart van het Genkse oppervlak – en dankzij het anthotype-proces – ook van de ondergrond naar voren kwam.


Om dit te illustreren werd een kaart van de Stad Genk gemaakt. Deze kaart werd gecreëerd met organische inkten van lokale grondstoffen en getekend door de getalenteerde illustratrice Jenny Stieglitz. De kaart van het Genkse landschap bestaat uit twee lagen. Op de onderste laag rusten de bodemmonsters van de verschillende locaties in kleine petrischalen waarmee je de diverse bodemstructuren van Genk kan ontdekken. Op de bovenste laag staan de verschillende emulsies gemaakt door de deelnemers die duidelijk verschillend van kleur zijn.

Door de kleur van de gemaakte anthotypes te vergelijken met die van de emulsies kun je de groeiplaats van de kool op de kaart vinden. Met deze resultaten hebben we de mogelijke kwaliteit en samenstelling van de bodem visueel in kaart gebracht. Het anthotype-proces bleek een geschikt instrument om de urgentie van ecologie en bodemkwaliteit visueel te onderkennen, waarbij het gebruik van rode kool als bio-indicator inzicht kan geven in de bodemsamenstelling en in de impact die de bodem kan hebben op ecologie en voedselproductie.






In het kader van ‘mijnKOOL’ experimenteerde ik ook met rode kool om fotografische films te ontwikkelen. Tijdens een van de workshops maakte ik portretten van de deelnemers met mijn analoge grootformaat camera. Ik gebruikte een Sinar F2 met een Rodenstock 150mm lens met een maximaal diafragma van f5.6 en een copal sluiter. Deze camera werd in 1986 door de Zwitserse camerafabrikant Sinar gemaakt en werd als een geavanceerde modulaire lichtgewicht professionele grootformaat vlakfilmcamera in de markt gezet. Ik gebruik deze camera meestal om landschappen te fotograferen. De langzame, volledig manuele manier van werken resulteert in een meer doordachte beeldstrategie, maar, meer nog dan bij het fotograferen van een landschap, is het fotograferen van een portret met een grootformaat camera een ervaring op zich. Niet alleen voor de fotograaf maar ook voor de geportretteerde. De workshop ontpopte zich tot een historische re-enactment in plaats van een standaard portretsessie. De deelnemers reageerden met verbazing over het gebruik van deze oude analoge camera. Jonge kinderen keken vol ongeloof naar het grote vreemde apparaat waarbij het beeld op het matglas links-rechts wordt verwisseld en andersom wordt weergegeven. Ook het feit dat het beeld niet onmiddellijk zichtbaar was, wekte verbazing bij de jongste deelnemers.

Door het grote filmformaat van 4 x 5 inch is er weinig scherptediepte en moet het handmatig scherpstellen dus met uiterste precisie gebeuren. Het duurt vijf tot tien minuten om de camera volledig voor te bereiden op de opname, wat in het huidige digitale tijdperk een eeuwigheid is. Anders dan bij het fotograferen van een landschap, moet niet alleen de fotograaf zich bij groot formaat opnamen concentreren, maar ook de geportretteerde moet de nodige concentratie aan de dag leggen om niet te bewegen. Een kleine beweging naar achteren en het hoofd verdwijnt uit het scherptevlak. Door de traagheid van het hele fotografische proces worden zowel de fotograaf als de geportretteerde zich meer bewust van elk klein gebaar en wordt de spanning opgebouwd. De 'klik' van de sluiter van Sinar Copal is luid en vult met één duidelijke slag de hele ruimte. Het negatief is belicht, de fotograaf en de geportretteerde ademen weer. ‘Mag ik de foto eens bekijken?’, vroeg een man.

De fotografische grootformaatfilm werd niet ontwikkeld met de standaard chemische producten van industriële fabrikanten, maar met een zelfgemaakte ontwikkelaar van rodekoolsap, vitamine C en soda. Om mijn 4 x 5 inch Ilford FP4 film te ontwikkelen gebruikte ik 32g watervrije soda, 10g zuivere vitamine C en het sap van 400g rode kool in een oplossing van 600ml gedestilleerd water. De beste resultaten kreeg ik met een ontwikkeltijd van 15 minuten bij een temperatuur van 23°C. Dit proces - verwant aan het caffenolproces - vermindert aanzienlijk de hoeveelheid schadelijke chemicaliën die normaal bij de fotografische ontwikkeling worden gebruikt (Williams, 1995; Bendandi, 2015).  Rode kool kan niet alleen negatieve film ontwikkelen, het veroorzaakt ook een verschuiving van contrasten waardoor het beeld harder en minder egaal wordt dan een traditioneel ontwikkeld beeld. De met rodekoolsap ontwikkelde negatieven vormden de basis voor de anthotype-drukken die de deelnemers aan de workshops maakten met de emulsie van hun zelfgekweekte rodekool. 



Het visuele verslag van het participatieve luik van mijnKOOL kan je vinden via deze link: mijnKOOL




In mei 2016 en 2017 heb ik, naast het participatieve luik, twee experimenten uitgevoerd om deze methode verder te testen en te ontwikkelen. Ik was met name sterk geïnteresseerd of de rode kooltjes ook als bio-indicator konden worden ingezet om vervuiling weer te geven. Zoals eerder aangehaald toont wetenschappelijk onderzoek aan dat sommige planten uitstekende receptoren en collectoren zijn van zware metalen en fijn stof, en dat anomalieën in de groei en bloei van bepaalde planten in een bepaald gebied een indicator kunnen zijn voor vervuiling. Daarom zijn ze uitermate geschikt als onderzoeksinstrumenten.

Een tiental koolplanten werden geplant in vervuilde en niet-verontreinigde gebieden in Genk, en in zuivere potgrond als referentie. Vier maanden later werden de koolplantjes geoogst en gedocumenteerd. Hoewel sommige planten moeite hadden om te overleven vanwege de arme en vervuilde ondergrond, een tekort aan regen en schade door rupsen en naaktslakken, was er genoeg basismateriaal om er emulsies mee te maken. Omdat de bladeren van de plantjes sterk verschilden van kleur, grootte en vorm besloot ik om ze zorgvuldig te documenteren.






In mijn atelier documenteerde ik elk koolplantje zorgvuldig tegen een witte plexiplaat, die van ook langs achter werd belicht, om een zo zuiver mogelijke belichting mogelijk te maken. Door dit felle tegenlicht werden er bij sommige planten donkere, onregelmatige vlekjes in het blad zichtbaar die mijn aandacht trokken. Ik gebruikte deze lichtopstelling als standaard voor het fotograferen en documenteren van alle koolplantjes. Bij het analyseren van de visuele data, bleken deze vlekken niet bij elke plant te voorkomen, en de anomalieën waren bij enkele planten groter dan andere. Ik besloot deze visuele data te vergelijken met de geografische data die ik had bewaard van de koolplantjes.    

Tot mijn verbazing, waren de vlekken vooral zichtbaar in de koolplantjes die geplant waren in de meest vervuilde industriële gebieden. Om helemaal zeker te zijn, deed ik een tegenexpertise bij de reserve koolplantjes die nog in het landschap stonden, maar ook hier kwamen de vlekken in dezelfde grootorde en in dezelfde gebieden voort. Met deze informatie ging ik in gesprek met em. prof. dr. Valcke verbonden aan de UHasselt en het X-Lab. De anomalieën in het blad bleken tekens van oxydatieve stress-symptomen.


Prof. Ann Cuypers van het Centrum voor Milieukunde (CMK) van de UHasselt schrijft dat oxidatieve stress bij planten ontstaat als het fotosyntheseproces van de plant wordt verstoord waardoor de ontwikkeling en groei van de plant in het gedrang komt.[2] Oorzaken van deze oxidatieve stress-symptomen kunnen watertekort zijn of net een te grote hoeveelheid water. Daarnaast hebben bacteriën, schimmels, virussen maar ook vervuilde stoffen hierop invloed. Zware metalen zoals cadmium kunnen het fotosyntheseproces ernstig verstoren en stress bij de plant opwekken.

Gewassen die aan oxidatieve stress lijden, brengen bijvoorbeeld minder voedsel op, maar ook de kwaliteit van deze gewassen gaat achteruit omdat de antioxidanten geoxideerd zijn. Dit heeft een nadelig effect op onze voeding en op de bewaarbaarheid ervan. De koolplantjes, geplant op een vervuilde en industriële bodem, vertoonden tekenen van oxidatieve stress, en in tegenstelling tot de andere plantjes die in meer residentiële of natuurgebieden waren geplant.

Om deze bevindingen te staven voerde de UHasselt onder leiding van prof. Ann Cuypers analyses uit op de mijnkooltjes. Uit deze analyses bleek dat de waardes van vervuilende stoffen die opgenomen waren in de kooltjes sterk verschilden. Ook waren er enkele uitschieters met een verontrustende hoeveelheid zware metalen waaronder het mijnkooltje dat ironisch genoeg geplant was in de grond van de oude mijnsite Waterschei in Genk. Deze experimenten zullen worden verdergezet in een meer gecontroleerde labo-setting. Als onze eerste testresultaten in een gecontroleerde omgeving worden bevestigd, kunnen de koolplantjes daadwerkelijk worden ingezet om een onzichtbare vervuiling door zware metalen zichtbaar te maken.


De rode koolplantjes geplant in een droge, zanderige bodem met veel zonlicht bleven klein en maakten kleine, dikke blaadjes aan met veel pigment om zoveel mogelijk vocht binnen te houden. De plantjes die in meer schaduwrijke en vochtigere gebieden waren geplant, groeiden beter en ontwikkelden grotere bladeren om zoveel mogelijk licht op te vangen. De plantjes die pech hadden om op vervuilde grond te moeten groeien toonden in dit experiment duidelijke afwijkingen in de bladstructuur.

Planten gebruiken intelligente overlevingsstrategieën om te kunnen overleven, schrijft prof. Ann Cuypers. Ze kunnen zich niet verplaatsen om een andere meer veilige plek opzoeken, ze zijn immers verankerd in de bodem met hun wortelstelsel. Toch kunnen ze zich bewegen door bijvoorbeeld de wortels in een andere richting te laten groeien om een vervuilde bodem te vermijden of door zich meer te richten naar het licht. Deze overlevingsmechanismes zien we ook terug in de groei van de mijnkoolplantjes.             

Deze overlevingsstrategieën van planten kunnen ons als samenleving ook inspiratie geven om de problematiek van het antropoceen te kaderen. We zijn als mens getraind om problemen op te lossen door te vluchten of te vechten. Maar het antropoceen is van een zo grote schaal, dat dit geen opties zijn.[3] We zijn als mensheid gebonden aan de kritische zone van onze aarde. Er is geen planeet B. We gaan net als planten intelligente oplossingen moeten zoeken. Misschien kan een grootschalig, maar lokaal verankerd artificieel fotosyntheseproject wel één van die oplossingen zijn? A Possible Sustainocene.


































[1] Guattari, F. (2000) The Three Ecologies. Londen: The Athlone Press.

[2]Cuypers, A. (2019) ‘Om met stress om te gaan, moeten planten inventief zijn’. Knack, https://www.knack.be/nieuws/wetenschap/om-met-stress-om-te-gaan-moeten-planten-inventief-zijn/article-opinion-1526823.html;

Keunen, E., Remans, T., Bohler, S., Vangronsveld, J. & Cuypers, A. (2011). ‘Metal-induced oxidative stress and plant mitochondria’. International Journal of Molecular Sciences, 12, 10, pp. 6894-6918. Cuypers, A. (2017).

[3] Mancuso, S. (2018). The revolutionary genius of plants: A new understanding of plant intelligence and behavior.