2.2 De anthotype: fotografie met bessen en planten
6891 woorden, leestijd: 34 minuten
In deze ruimte bracht ik de verschillende reeksen samen waarbij ik werkte met de techniek van de anthotype. Dit oude fotografische procedé gebruikt emulsies van planten of bessen als basis voor de print. In deze ruimte werden verschillende reeksen getoond die ontwikkeld werden met dit procédé, in het midden van de ruimte wordt onderzoeksmateriaal getoond die het proces inzichtelijker maken (o.a. kleurtesten, emulsies, printtesten, samples van planten, wetenschappelijke artikels, …).
Het anthotype-proces werd in de tentoonstelling geïllustreerd in een tekening van Jenny Stieglitz gemaakt met verf op basis van dezelfde planten als de prints.[1]
2.2.1 Strain
De reeks Strain bestaat uit vijf beelden van de impact van een zware storm in Haspengouw in 2016 die desastreuze gevolgen had voor de lokale fruitteelt. Deze reeks vormde één van de eerste reeksen waar ik met het anthotype-procedé aan de slag ging. De beelden werden gemaakt met de pigmenten van de beschadigde vlierbessen afkomstig uit het gehavende landschap. De titel ‘Strain’ verwijst dan ook niet alleen naar het proces van het drogen en filteren van substanties die nodig zijn voor het maken van de emulsies, maar ook naar de trekkende (straining) en schurende krachten, het continue spanningsveld tussen mens en natuur, waar deze beelden de stille getuigen van zijn. De beelden brengen immers de schade in beeld van een zware storm die Wellen trof op 23 juni 2016.[2] De regen-, hagel- en windschade liep in de miljoenen euro's.
De getroffen gemeente Wellen ligt in Haspengouw, één van de grootste fruitstreken van West-Europa, en vormt daarmee ook een belangrijk onderdeel binnen het agro-logistieke systeem, waar alles draait om controle en management. De zware storm, was desastreus voor de boeren, waarvan sommigen een hele oogst en plantages verloren zagen gaan in enkele uren. De mens heeft van het Haspengouwse landschap, dat netjes is gestructureerd en opgedeeld is in weilanden, akkerland en fruitboomgaarden een functionele productielocatie gemaakt met het oog op het genereren van zoveel mogelijk winst per hectare.[3]
De natuur - in de vorm van een storm - heroverde het gecultiveerde en gestructureerde landschap, met chaos en vernietiging tot gevolg. Deze fricties tussen cultuur en ecologie zullen in de toekomst nog toenemen als gevolg van door de mens veroorzaakte klimatologische veranderingen.
Studies hebben immers aangetoond dat zware stormen in de toekomst frequenter zullen voorkomen als gevolg van de opwarming van de aarde, en dat de voedselproductie nog meer onder druk zal komen te staan.[4] Een recent voorbeeld hiervan zijn de overstromingen, die Europa teisterden in de zomer van 2021.
De organische emulsie, die als basis diende voor de beelden, werd gemaakt door toevoeging van lokale biologische jenever, geïnfuseerd met extracten en pigmenten van de gekneusde vlierbessen uit het gehavende landschap. Ik begon te experimenteren met deze lokale ingrediënten en probeerde een emulsie te ontwikkelen met een evenwicht tussen lichtgevoeligheid, goede beeldkwaliteit en smaak. In mijn zoektocht naar de juiste formule bestudeerde ik achttiende- en negentiende-eeuwse tradities en recepten voor zelfgemaakte likeuren op basis van jenever, bessen en honing. Voor deze gelegenheid werkte ik samen met de conservator van het Jenevermuseum Hasselt en de lokale biologische distilleerder van ’t Stookkot. Deze experimenten vormde de basis voor nieuwe projecten waar de drinkbare emulsies eveneens een belangrijke rol innamen.
Tijd vormde een cruciale factor bij het maken van de drinkbare emulsie. De drinkbare fotografische emulsie van jenever met de vlierbessen moest rijpen om de smaak te versterken. Bessen geven hun smaak langzaam af aan de alcoholsubstantie. Het maceratieproces kan enkele maanden duren voordat de smaak volledig tot ontwikkeling is gekomen.
Het project Strain combineerde fotografie met smaak, maar ook met lokale ingrediënten, alchemie en de urgente dreiging van klimaatopwarming op onze habitat en voedselproductie. Hoewel smaak nog steeds een onontgonnen parameter is in de fotografie, is het een ideale manier om in interactie te treden met een publiek. In het project ‘Strain’ ervaart men het anthotype-beeld door gebruik te maken van het gezichtsvermogen, de reuk, de tastzin en de smaak. Het drinken van de emulsie schept een bijzondere band tussen de toeschouwer, het landschap en het beeld. Door het mengsel van bessen en jenever te drinken, draagt de toeschouwer niet alleen een deel van het landschap in zijn lichaam, maar ook de potentie van het beeld. Dit resulteert in een interessante, immanente relatie met het beeld.
De reeks ‘Strain’ was oorspronkelijk gemaakt in het kader van de expositie ‘Manufactuur 3.0’ (2016) in Z33,[5] en vormde ook de basis van een lezing in het kader van de LUCAS-Conference Landscape in Perspective, Projections and Transformations (2016) in Leiden en een artikel in het Journal of the LUCAS Graduate Conference.[6]
[1] Deze kaart werd gemaakt in het kader van mijn bijdrage aan de expo ‘Manufactuur 3.0’ in Z33.
[2] Croughs, J. (2016) ‘Duizenden tonnen fruit verloren’. De Standaard, 27 juni 2016, p. 28.
[3] ‘Landscape is a social product; particular landscapes tell us something about cultural histories and attitudes. Landscape results from human intervention to shape or transform natural phenomena, of which we are simultaneously a part. A basic useful definition of landscape thus would be vistas encompassing both nature and the changes that humans have effected on the natural world. But, in considering human agency in relation to land and landscape we also need to bear in mind that, biologically, we are an integral element within the ecosystem’. Wells, L. (2011) Land Matters, Landscape Photography, Culture and Identity. Londen: I.B. Tauris, p. 2.
[4] Dorland, K, Tol, R., Palutikof, J. (1999) ‘Vulnerability of the Netherlands and Northwest Europe to Storm Damage under Climate Change’.Climatic Change, 43, 3, pp. 513-535.
[5]https://www.z33.be/artikel/manufactuur-3-0.
[6] Vrancken, K. (2019) ‘Strain: A new approach to landscape photography in the age of the Anthropocene’, In: Volkmar, A., Anli, Z., Landscape in Perspective, Projections and Transformations. Journal of the LUCAS Graduate Conference, 7, pp. 10-22.
De reeks Transit verwijst enerzijds naar de vele veranderingen die het landschap rondom Genk heeft ondergaan. De opkomst van de industrialisering ging gepaard met de gestage verdwijning van het oorspronkelijke heidelandschap, en andere belangrijke ecosystemen. Anderzijds is Transit ook de naam van een type bestelwagen dat in de Genkse Fordfabriek geproduceerd werd. Toen die in 2012 definitief zijn deuren sloot bleef er opnieuw een onbestemd vervuild gebied en evenveel sociale malaise achter. Deze prints zijn gemaakt met emulsies van planten en bessen vanop de locatie van de foto. Op die manier ontstaat er een directe relatie tussen het landschap en zijn fotografische representatie. De sporen van vervuiling worden op deze manier letterlijk, fysiek ingekapseld in het beeld. Ondanks hun romantisch en esthetisch uitzicht, krijgen deze landschapsbeelden een verontrustende en peinzende ondertoon.
De vele resterende zwarte terrils in het Genkse landschap zijn een onmiskenbaar teken van het anthropoceen. Ze zijn de donkere getuigen van de decennialange ontginning van steenkool en staan daardoor letterlijk symbool voor de disruptie van geologische tijdlagen en klimaatopwarming veroorzaakt door het intens verbranden van fossiele brandstoffen.
Hoewel deze terrils de stille getuigen zijn van een zwaar industrieel verleden, vervuild met zware metalen, vormen ze nu een uniek en opmerkelijk ecosysteem waar zeldzame planten en dieren en een thuis hebben gevonden. Het herinnert ons eraan dat een ecosysteem niet statisch is, maar altijd in beweging.
Het Genkse landschap valt niet te bezoeken zonder geconfronteerd te worden met haar zware industriële verleden, en daar kon ik zelf als fotograaf ook niet aan ontsnappen. De geschiedenis van Genk illustreert als het ware op microniveau de evolutie van het antropoceen en toont de drastische impact van sociaal-politieke en economische beslissingen op het gebied en zijn inwoners. De serie toont de evolutie en geschiedenis van deze stad met behulp van het 19de-eeuwse anthotype-proces. Het bestaat uit 11 fotografische afdrukken gemaakt met een organische emulsie van planten en bessen die werden geoogst vanaf de gefotografeerde locatie. Hierdoor ontstaat een interessante relatie tussen het fysieke industriële landschap en de fotografische weergave ervan. De anthotype-print vertegenwoordigt in die zin niet alleen het landschap, het is een inherent onderdeel van het landschap zelf omdat het is gemaakt van de flora die er groeit. Op deze manier krijgt het landschap en de planten een handelingsvermogen in de creatie van de print.
De lange belichtingstijd, de entropie, de tactiliteit, de verbinding met de natuur en het vermogen om wat in de prent is gefotografeerd op te nemen, stellen het anthotype-proces in staat om meerdere betekenislagen te openen die onherroepelijk gesloten blijven voor digitale fotografie. Deze fotografische methode maakt het niet alleen mogelijk om het landschap vanuit een antropologisch oogpunt te benaderen, maar laat ook ruimte om een niet-menselijk perspectief in het beeld op te nemen en te luisteren naar de meestal verborgen verhaallijnen van planten en hen handelingsvermogen toe te kennen.[1]
De golven van verandering in Genk, momenteel de op twee na grootste industriestad van Vlaanderen, kunnen onmiskenbaar verband houden met het pre-industriële tijdperk en de gevolgen van twee Industriële Revoluties.[2] De geschiedenis van Genk illustreert op microschaal de ontwikkeling van het antropoceen. Het gebied rond de stad veranderde drastisch, van een weids landschap geliefd bij laat negentiende-eeuwse schilders zoals de Brusselse kunstenaar Emile Van Doren (1865-1949) tot een industriële stad. Van Doren werd, net als veel kunstenaars en schilders in die tijd, verliefd op het idyllische landschap, gekenmerkt door onvruchtbare zandgronden, uitgestrekte heidevelden met vijvers en moerassen. Hij verzamelde een groep kunstenaars om zich heen die het landschap uitgebreid in de open lucht schilderden. In navolging van de Barbizon-schilderschool in Frankrijk werd de Genkse schilderschool rond 1900 een van de belangrijkste kunstenaarskolonies in België. In 1901 vond André Dumont (1847-1920) steenkool in de regio Genk, en in 1917 begon de grootschalige steenkoolexploitatie.[3]
Emile Van Doren was bedroefd over de snelle industrialisatie van het rurale Genk en hield in zijn schilderijen vast aan de romantische landschappen, waarin hij de opkomende mijnbouw volledig negeerde. In sommige panoramische uitzichten elimineerde hij mijnschachten en stortplaatsen om de romantische kwaliteit niet te verstoren.[4] Armand Maclot (1877-1959) daarentegen nam een meer activistische houding aan en schetste een onheilspellend beeld van een door rookpluimen verstikt mijnlandschap, met de ironische titel Villégiature, of toevluchtsoord.[5]
De kunstenaars uit Genk, en met name Van Doren en Maclot, speelden een belangrijke politieke rol in de strijd voor natuurbehoud, net als de Botanicus Jean Massart.[6] Zo verzetten zij zich lange tijd tegen de aanleg van wegen en industrie in hun geliefde gebied rond de vijvers van Stalen, en lagen ze aan de basis van het natuurgebied De Maten. In het begin van de 20e eeuw waren er dus al actieve tegenstemmen die de noodzaak voelden om ecosystemen en natuur te beschermen. Helaas overheersten, zoals vaak, de economische belangen boven de ecologische. Door de bloeiende kolenindustrie – op het hoogtepunt waren er maar liefst drie kolenmijnen in Genk – nam ook de vervuiling toe. In de jaren zestig en tachtig was de steenkoolexploitatie niet langer een winstgevende industrie en sloten de mijnen één voor één, waardoor hun sporen achterbleven op een radicaal getransformeerd landschap.[7]
De stad trok andere industrieën aan. Zo richtte autofabrikant Ford – historisch gezien als de grondlegger van gestandaardiseerde massaproductie met assemblagelijnen[8] – in 1964 een fabriek op die in 2015 definitief werd stilgelegd. Op het hoogtepunt maakte de fabriek bijna een half miljoen auto's per jaar en had meer dan 14.000 mensen in dienst.[9] Na de sluiting verkocht het bedrijf zijn terrein aan Genk voor een symbolische euro. De kosten voor het opruimen van het vervuilde terrein werden echter geraamd op 12 miljoen euro.[10]
Zicht op de zwaar vervuilde en verlaten Ford-site, met op de achtergrond de staalfabrieken van Aperam. De bouw van de Ford fabrieken en de aanleg van het industrieterrein in de jaren 60 betekende meteen het einde van de zeldzame zomerschroeforchis, die voor het laatst werd gesignaleerd in 1955 toen haar habitat van vochtige heide bedolven werd door zand en beton.[14] De zware Genkse industrie zorgde voor een exponentiële groei in kapitaal, werkgelegenheid en inwonersaantallen maar deze groei had ook een zware keerzijde op het vlak van biodiversiteit en ecologie.
De oprichting van metaalverwerkende bedrijven en andere zware industriële takken bracht de economische ontwikkeling naar Genk, maar had ook ernstige ecologische gevolgen. Een onderzoek naar interne blootstelling aan verontreinigende stoffen en hun vroege effecten bij 14- tot 15-jarigen in de periode 2007-2011 toonde aan dat jongeren uit Zuid-Genk, waar de industrieterreinen zich bevinden, hogere concentraties zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in hun lichaam hadden. Er werden ook hogere niveaus van DNA-schade en hormonale stoornissen gedetecteerd, die de kans op het ontwikkelen van kanker vergroten.[11]
De stad Genk heeft hard gewerkt om de vervuiling terug te dringen, maar er moet nog veel werk verzet worden. De stad zet zich momenteel in voor natuurbehoud. Hoewel de bevolking van Genk groeide tot 66 000 inwoners is het nog steeds een van de groenste regionale steden in België. Heidevelden worden onderhouden, verbrand en geëgaliseerd om een stukje van het authentieke – zij het gecultiveerd door mensenhanden – landschap te herstellen. De eindeloze en ongestoorde horizon die Emile Van Doren zo sterk aansprak, is echter voorgoed verloren gegaan. Schoorstenen, staalconstructies, appartementsgebouwen of windmolens komen haast altijd in het beeld terecht.
Voor ‘Transit’ maakte ik een reeks artistieke werken die het landschap van Genk uitbeelden volgens de anthotype-methode, waarbij ik in 2017 op zoek ging naar de muze die Emile Van Doren daar vond. Elk beeld gaat over hoe menselijk handelen het landschap cultiveert en hoe dit landschap eraan toegeeft of zich verzet.[12]Het Genkse landschap verandert zo snel dat het bijna in een continue transitie zit. Tijdens de voorbereiding van dit project gebeurde het meer dan eens dat een te fotograferen locatie bij aankomst was verdwenen. Geografisch zou de plek nog steeds moeten bestaan, maar in werkelijkheid was het gebied getransformeerd in een onherkenbare, lege, bijna surrealistische plek. Vaak wachten deze gebieden op een nieuwe bestemming in de hedendaagse economische realiteit. Zand wordt aangevuld en afgevoerd. Wegen zijn aangelegd om verlaten te worden. Bossen worden geplant terwijl anderen worden weggevaagd. Gebouwen worden gebouwd op de steenkoolresten van de mijnen.
Ik gebruikte planten uit het gebied dat ik fotografeerde om mijn anthotypes te creëren en zo, de biodiversiteit en bodemkwaliteit van Genk aan te tonen Ik beschouw de plant, en het landschap, daarbij ook als coauteur binnen het proces. Daarbij wordt het landschap niet alleen op camera vastgelegd, maar ook letterlijk opgenomen en bewaard in de print. Zo wordt de prent in feite een fysiek stukje van het landschap. De keuze van een plant om een emulsie te maken is dus niet gebaseerd op enig toeval, maar verklaart iets over de geschiedenis en de huidige staat van de gefotografeerde locatie.
Planten zijn niet alleen in staat om een beeld te genereren. Onderzoek toont immers aan dat sommige planten uitstekende receptoren en collectoren zijn van zware metalen en fijn stof, en dat anomalieën in de groei en bloei van bepaalde planten in een bepaald gebied een indicator van vervuiling kunnen zijn. Daarom zijn ze niet alleen uitermate geschikt als onderzoeksinstrumenten in exacte wetenschappen, maar ook heel waardevol in een artistieke context. Omdat deze planten deze toxische en vervuilende stoffen in hun systeem verzamelen, komen deze ook in de anthotype-prints terecht. De sporen van vervuiling zijn dus letterlijk ingekapseld in de print. Dit zorgt ervoor dat de anthotypes van de vervuilde landschappen van Genk een verontrustende ondertoon hebben, ondanks hun, misschien op het eerste zicht, romantische uiterlijk, die intrinsiek verbonden is aan het procedé. Om deze frictie in het beeld te benadrukken, ontwikkelde ik een toxische drinkbare emulsie, gemaakt van bessen die geoogst waren op de vervuilde site van de gesloten Ford-fabriek. Door dit onzekere, twijfelachtige brouwsel te serveren aan het publiek, wou ik hen besmetten met de onrust van het antropoceen.
De Ford Fabriek te Genk sloot in 2014, en men begon met de sloop van de site in 2017 om plaats te maken voor nieuwe economische activiteiten. Het beeld is geprint met een drinkbare emulsie van vlierbessen, sleedoornbessen en jenever die werden geoogst op deze sterk vervuilde site. De bessen kunnen verhoogde concentraties van nikkel, chroom, mangaan en zink dragen, maar het drankje op zich zelf smaakt heerlijk zoet, omdat deze zware metaaldeeltjes zo goed als kleurloos en smaakloos zijn. Het bewust drinken van dit drankje maakt je een actieve drager van het antropoceen. Het elixir, legt op die manier, dingen bloot die we niet zien, en ook niet willen zien.
Binnen het huidige sociaal-economische regime wordt het landschap maar al te vaak behandeld als een passief, statisch object, waarbij vergeten wordt dat het landschap zelf ook over een handelingsvermogen beschikt. Het werkt actief samen met onze menselijke activiteit. Het kan worden onderworpen, gemanipuleerd, geploegd en voortgebouwd, maar de natuur herwint snel het vacuüm dat ontstaat wanneer de menselijke uitbuiting ophoudt. Juist deze onbeheerde landschappen, die - hoewel tijdelijk - geen deel meer uitmaken van het klassieke sociaal-economische régime, vind ik interessant om te fotograferen.
In deze gebieden, waar de grenzen niet langer sterk worden gedefinieerd, ontstaan nieuwe fragiele relaties tussen mensen en niet-mensen. Het project 'Transit' maakt duidelijk dat het Genkse landschap zich in een continue transitie bevindt, waarin de relaties tussen mensen en niet-mensen voortdurend worden verschoven. De anthotype beelden beschrijven deze overgang door een niet-menselijke laag toe te voegen aan het productieproces en de organische print en ik hoop dat dit project kan helpen in een betere onderhandelingspositie en solidariteit voor niet-mensen in de toekomstige ontwikkeling van onze leefomgeving.[13] Het is tijd om rekening te houden met alle ecologische actoren bij het nadenken over wat een habitat betekent. En voor wie.
Het Genkse Landschap verandert zo snel, dat het haast continue in een transitie zit vervat. Soms liggen deze gebieden te wachten op een nieuwe bestemming in de hedendaagse economische realiteit en agri-logistieke ruimte, waar niets onfunctioneel dient te zijn. Zand wordt aangevoerd, en weer afgevoerd. Wegen worden geconstrueerd om daarna weer in onbruik te vervallen. Gebouwen worden opgericht op het afval van de steenkoolmijnen. Het landschap wordt continue gemanaged en gecontroleerd. Genk bevindt zich ook in een energietransitie: waar vroeger steenkool uit de bodem werd gehaald duiken nu overal windmolens op in het landschap die elektriciteit opleveren.
Een zicht op de parkeerplaats van het voetbalstadium van de huidige landskampioen KRC Genk en de achterliggende terril van Waterschei. Op deze gronden bevond zich vroeger de eenvoudige arbeiderswijk Texas die werd gebouwd na de tweede wereldoorlog om van het buitenland afkomstige mijnwerkers te huisvesten. In 1995 werd de wijk onder luid protest van de inwoners ontruimd om plaats te maken voor nieuwe projecten zoals de bouw van het voetbalstadium[15]. Het is momenteel tevens een favoriete hangplek voor Genkse jongeren om te driften met hun uitgebouwde wagens. De cirkel op de voorgrond is hiervan een mooie getuige.
Dit beeld is gemaakt in het brongebied van Stiemerbeek, aanpalend op de mijnterreinen van Waterschei. De exploitatie van de mijn zorgde voor ecologische en geologische veranderingen in het gebied. Door verschillende bodemverzakkingen werd de natuurlijke loop van de rivier sterk veranderd en vormden zich problemen met de afwatering. Daarnaast werd er tijdens de exploitatiefase grote hoeveelheden vervuild afvalwater met een verhoogd zoutgehalte in het gebied geloosd.[16] Momenteel wordt er hard gewerkt aan de ontsluiting van dit gebied als natuur en recreatiezone voor de Genkse bevolking.
Een nieuw industriegebied in aanleg in de regio van Genk-Zuid aan de kanaalzone. Tonnen zand werden verscheept om de drassige ondergrond te delven en klaar te maken voor haar nieuwe bestemming. Het massaal gestorte zeezand overspoelde de aanwezige fauna en de berken die overeind bleven staan, stierven in het daaropvolgende jaar. De dichtstbijzijnde zee is meer dan 200 km verder, maar toch kan je in dit gebied tegenwoordig tonnen zeeschelpen vinden. Ironie is de mensheid niet vreemd, want tijdens de zomer van 2019 installeerde men hier een tijdelijke Beachbar.
Het project ‘Transit’ dat startte in 2016 kwam voort uit een samenwerking met het C-Mine Culturele Centrum, het Emile Van Doren Museum en de Stad Genk, België. De reeks ‘Transit’ vormde de basis voor verschillende lezingen, artikels en werd getoond in diverse tentoonstellingen in binnen- en buitenland.
2.2.3 De Maten
Het beeld dat ik maakte in het natuurgebied de Maten dat zich bevindt op het grondgebied van Genk en Diepenbeek toont de complexe relatie tussen het landschap en de mens goed aan.[1] Het gebied De Maten is een belangrijk natuurgebied van 536 ha. voor de regio, maar ook in Europa staat het hoog aangeschreven en is het beschermd als Natura 2000-gebied. [2] Het is een heel divers heidegebied, doorspekt met talloze vijvers die in de middeleeuwen zijn uitgegraven voor de visvangst. Dit gebied was ook voor de schilders Van Doren en Maclot een belangrijke bron van inspiratie. Maar ook wetenschappers en biologen gingen er op expeditie om veldwerk te verrichtten omwille van de bijzonder rijke biodiversiteit.[3]
Een belangrijke naam hierin is deze van de botanicus Jean Massart. Hij bestudeerde niet alleen zeer uitgebreid het bijzondere natuurgebied, maar hij was ook een zeer begenadigd fotograaf die het landschap nauwkeurig documenteerde. Bij elk beeld noteerde hij uiterst zorgvuldig welke vegetatie er aanwezig was.[4]Deze beelden en beschrijvingen, zijn anno 2021 nog steeds relevant en gunnen ons een blik op het ecologische en landschappelijke verleden van Genk.[5] Het huidige landschap van de Maten herinnert nog sterk aan het uitzicht ervan in het begin van de 20ste eeuw, maar wordt kunstmatig in stand gehouden. In 1912 pleitte Jean Massart al voor de bescherming van dit bijzondere gebied rond de Stiemerbeek en leidde de gesprekken met de Ligue Belge pour la protection de la Nature. In 1913 leidde Massart een commissie rond in de Maten. De rondleiding eindigde het met een bezoek aan het schildersatelier van de befaamde kunstschilder Emile Van Doren in Genk. Kunstenaars en wetenschappers stonden dus zij aan zij in de bescherming van hun geliefde natuurgebied. Het gebied De Maten werd door de commissie effectief aanzien als een zeer waardevol natuurgebied met zowel wetenschappelijk als esthetisch belang, en diende daarom beschermd te worden. Toch zou het nog duren tot 1956 vooraleer de Maten, na herhaaldelijke pogingen, officieel als natuurgebied zou worden geklasseerd.[6]
Zoals hierboven al even geschetst, is het uitzicht van de Maten geen toeval maar het resultaat van jarenlang bescherming tegen de invloeden van de industrialisering, verstedelijking en de agri-logistiek, maar wordt het ook in stand gehouden door een intens menselijk beheer. De Maten worden als een half natuurlijk landschap beschouwd, met een lange geschiedenis van interactie tussen mens en natuur. Al vanaf de middeleeuwen probeerden mensen dit arme gebied bewonen, maar voor grootschalige landbouw was de droge zandbodem niet geschikt. Door het afdammen van de Stiemerbeek door een ingenieus sluizensysteem werd irrigatie wel mogelijk en kon men op een kleinschalige manier aan landbouw doen. Door het sluizensysteem en het uitgraven van enkele vijvers werd het landschap vanaf de middeleeuwen ook geschikt om vis te kweken voor consumptie. De heidegebieden konden ontstaan door de afgrazing van het gebied door schapen. Op deze manier ontstond er in de loop van eeuwen een afwisselend gebied met verschillende ecosystemen en een grote biodiversiteit.
Om het gebied in deze staat te houden zijn de beheers-medewerkers van Natuurpunt dagelijks in de weer met het conserveren en verbeteren van de biodiversiteit, en gaan naar eigen zeggen op zoek naar een natuur 2.0. Schapen worden ingezet om het heidegebied te onderhouden en niet te laten ‘verbossen’. Fijnsparren, in de 20ste eeuw massaal aangeplant, omwille economische redenen worden nu gekapt om plaats te maken voor andere, meer rijkere, ecosystemen. De oevers van de vijvers worden aangepast en afgegraven zodat bepaalde amfibieën zich er beter kunnen voortplanten. Bij één vijver houdt een kunstmatige filter zelfs vissen-eitjes tegen zodat zich in deze habitat amfibieën alle kansen tot overleven krijgen. Uit het gebied verdwenen soorten worden opnieuw geherintroduceerd en door de mens geïntroduceerde invasieve soorten worden verwijderd. De waterkwaliteit van de Stiemerbeek wordt de laatste jaren grondig gecontroleerd zodat er niet te veel nitraten of afvalstoffen in het omvangrijke en kwetsbare vijvergebied terechtkomen. Het gebied van de Maten wordt dus continu gemanaged, gecontroleerd en geconserveerd om in die kunstmatige vorm een enorme biodiversiteit te behouden en te beschermen.
Net zoals de schilderijen van de Maten in het begin van de 20ste eeuw, hebben de anthotype-beelden die ik maakte in het natuurgebied de Maten eveneens een sterke romantische ondertoon door het gebruik van deze oude fotografische techniek. Bovendien werd het beeld doelbewust gemaakt op een mistige lenteochtend, zodat door de beperkte zichtbaarheid de menselijke aanwezigheid in de vorm van flatgebouwen en de nabijgelegen industriële zones vanzelf uit het landschap – en ook uit de foto – werden gefilterd. Net zoals Emile Van Doren zoveel mogelijk industriële invloeden negeerde in zijn schilderijen om de beleving van het landschap niet te verstoren. Het beeld roept dus zowel door het gebruikte anthotype-procedé als door het gekozen moment van opname opnieuw het gevoel op van de oneindigheid van het landschap, onverstoord door mijntorens, appartementen, industriële schoorstenen of de toen nog in het landschap aanwezige koeltorens van de gascentrale van Langerlo, die op twee oktober 2021 tot ontploffing werden gebracht. Hoewel het anthotype van De Maten bij een eerste lezing dus eerder nostalgisch en romantisch – over het verlies van het ongerepte half-natuurlijke landschap – overkomt, is het net dankzij diezelfde fotografische techniek ook mogelijk een ecologische kritiek in het beeld te verwerken.
De hier besproken anthotype-prints zijn gemaakt met een emulsie van de Amerikaanse vogelkers. Dit is een invasieve plant die uitstekend gedijt op zure, zanderige en arme bodems met veel zonlicht, zoals dat het geval is op de zandgronden van het natuurgebied De Maten in Genk. Ze werd in de 19de eeuw massaal in de regio aangeplant als vulhout voor de eveneens aangeplante naaldbossen. -Op dit moment is de verspreiding van de Amerikaanse vogelkers in bepaalde gebieden van België haast niet meer onder controle te houden, omdat er -nog- geen natuurlijke vijanden of ziekten zijn die de doorbraak inperken. Amerikaanse vogelkers wordt in onze contreien ook wel ‘bospest’ genoemd omwille van haar agressieve groei.
Inheemse bomen en biodiversiteit komen zo onder druk te staan, door de competitieve groei van deze invasieve soort. In het verleden gebruikten de bosbeheerders van de Maten zelfs het zeer toxische en recent in opspraak gekomen glyfosaat om de populatie van deze soort te doen afnemen. Recentelijk gaat men in bosbeheer op een andere manier met deze ‘exoten’ om, en gaat het meer over het beheersen van de populatie, en het beschermen van kritische ecosystemen dan tot het volledig proberen te verwijderen van de Amerikaanse Vogelkers op ons grondgebied. Ze is hier om te blijven, net als de Japanse Duizendknoop en andere exoten.
Evolutiebioloog Menno Schilthuizen schetst in zijn boek Darwin in de stad (2018) over deze complexe wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen mens en natuur. Hij stelt dat: ‘Als we het hebben over ecologie en evolutie, over ecosystemen en natuur, blijven we maar doen alsof de mensen niet bestaan, en richten we onze aandacht op dat steeds kleiner wordende deel van de aardbol waar de invloed van de mens nog verwaarloosbaar is. Of we proberen de natuur zoveel mogelijk te isoleren van de schadelijke invloed van de menselijke wereld, die we impliciet als onnatuurlijk beschouwen’.[7]
Shilthuizen heeft het hier over het erkennen van het antropoceen, en dat ons menselijke handelen een onlosmakelijk onderdeel is geworden van de hele planeet. Hij gaat verder door te stellen dat de scheiding tussen mens en natuur alleen in onze verbeelding te vinden is, maar dat we in realiteit sterk vervlochten zijn met elkaar. Dit verwantschap vinden we onder meer ook terug in het Kinship-model van Donna Harraway en in het boek Ecologisch wezen van Morton.[8]
De drastische mutatie van onze habitat in functie van de industrie, agri-logistiek en verstedelijking heeft grote gevolgen voor de fauna en flora ervan. Natuurlijke ecosystemen staan sterk onder druk, en dit zorgt er aldus Shilthuizen voor dat de natuur zich zal aanpassen aan ons gedrag. ‘Hoe groter de druk, hoe sneller en ongrijpbaarder ze dat doet’.[9] We moeten ons hier -als soort- overgaan tot het erkennen van deze problematiek en zorg dragen voor alle actoren in onze habitat, maar ook toegeven dat ecologie altijd oncontroleerbaar en in beweging zal blijven.
Het beeld dat ik maakte in het natuurgebied de Maten dat zich bevindt op het grondgebied van Genk en Diepenbeek toont de complexe relatie tussen het landschap en de mens goed aan.[1] Het gebied De Maten is een belangrijk natuurgebied van 536 ha. voor de regio, maar ook in Europa staat het hoog aangeschreven en is het beschermd als Natura 2000-gebied. [2] Het is een heel divers heidegebied, doorspekt met talloze vijvers die in de middeleeuwen zijn uitgegraven voor de visvangst. Dit gebied was ook voor de schilders Van Doren en Maclot een belangrijke bron van inspiratie. Maar ook wetenschappers en biologen gingen er op expeditie om veldwerk te verrichtten omwille van de bijzonder rijke biodiversiteit.[3]
Een belangrijke naam hierin is deze van de botanicus Jean Massart. Hij bestudeerde niet alleen zeer uitgebreid het bijzondere natuurgebied, maar hij was ook een zeer begenadigd fotograaf die het landschap nauwkeurig documenteerde. Bij elk beeld noteerde hij uiterst zorgvuldig welke vegetatie er aanwezig was.[4]Deze beelden en beschrijvingen, zijn anno 2021 nog steeds relevant en gunnen ons een blik op het ecologische en landschappelijke verleden van Genk.[5] Het huidige landschap van de Maten herinnert nog sterk aan het uitzicht ervan in het begin van de 20ste eeuw, maar wordt kunstmatig in stand gehouden. In 1912 pleitte Jean Massart al voor de bescherming van dit bijzondere gebied rond de Stiemerbeek en leidde de gesprekken met de Ligue Belge pour la protection de la Nature. In 1913 leidde Massart een commissie rond in de Maten. De rondleiding eindigde het met een bezoek aan het schildersatelier van de befaamde kunstschilder Emile Van Doren in Genk. Kunstenaars en wetenschappers stonden dus zij aan zij in de bescherming van hun geliefde natuurgebied. Het gebied De Maten werd door de commissie effectief aanzien als een zeer waardevol natuurgebied met zowel wetenschappelijk als esthetisch belang, en diende daarom beschermd te worden. Toch zou het nog duren tot 1956 vooraleer de Maten, na herhaaldelijke pogingen, officieel als natuurgebied zou worden geklasseerd.[6]
Zoals hierboven al even geschetst, is het uitzicht van de Maten geen toeval maar het resultaat van jarenlang bescherming tegen de invloeden van de industrialisering, verstedelijking en de agri-logistiek, maar wordt het ook in stand gehouden door een intens menselijk beheer. De Maten worden als een half natuurlijk landschap beschouwd, met een lange geschiedenis van interactie tussen mens en natuur. Al vanaf de middeleeuwen probeerden mensen dit arme gebied bewonen, maar voor grootschalige landbouw was de droge zandbodem niet geschikt. Door het afdammen van de Stiemerbeek door een ingenieus sluizensysteem werd irrigatie wel mogelijk en kon men op een kleinschalige manier aan landbouw doen. Door het sluizensysteem en het uitgraven van enkele vijvers werd het landschap vanaf de middeleeuwen ook geschikt om vis te kweken voor consumptie. De heidegebieden konden ontstaan door de afgrazing van het gebied door schapen. Op deze manier ontstond er in de loop van eeuwen een afwisselend gebied met verschillende ecosystemen en een grote biodiversiteit.
Om het gebied in deze staat te houden zijn de beheers-medewerkers van Natuurpunt dagelijks in de weer met het conserveren en verbeteren van de biodiversiteit, en gaan naar eigen zeggen op zoek naar een natuur 2.0. Schapen worden ingezet om het heidegebied te onderhouden en niet te laten ‘verbossen’. Fijnsparren, in de 20ste eeuw massaal aangeplant, omwille economische redenen worden nu gekapt om plaats te maken voor andere, meer rijkere, ecosystemen. De oevers van de vijvers worden aangepast en afgegraven zodat bepaalde amfibieën zich er beter kunnen voortplanten. Bij één vijver houdt een kunstmatige filter zelfs vissen-eitjes tegen zodat zich in deze habitat amfibieën alle kansen tot overleven krijgen. Uit het gebied verdwenen soorten worden opnieuw geherintroduceerd en door de mens geïntroduceerde invasieve soorten worden verwijderd. De waterkwaliteit van de Stiemerbeek wordt de laatste jaren grondig gecontroleerd zodat er niet te veel nitraten of afvalstoffen in het omvangrijke en kwetsbare vijvergebied terechtkomen. Het gebied van de Maten wordt dus continu gemanaged, gecontroleerd en geconserveerd om in die kunstmatige vorm een enorme biodiversiteit te behouden en te beschermen.
Net zoals de schilderijen van de Maten in het begin van de 20ste eeuw, hebben de anthotype-beelden die ik maakte in het natuurgebied de Maten eveneens een sterke romantische ondertoon door het gebruik van deze oude fotografische techniek. Bovendien werd het beeld doelbewust gemaakt op een mistige lenteochtend, zodat door de beperkte zichtbaarheid de menselijke aanwezigheid in de vorm van flatgebouwen en de nabijgelegen industriële zones vanzelf uit het landschap – en ook uit de foto – werden gefilterd. Net zoals Emile Van Doren zoveel mogelijk industriële invloeden negeerde in zijn schilderijen om de beleving van het landschap niet te verstoren. Het beeld roept dus zowel door het gebruikte anthotype-procedé als door het gekozen moment van opname opnieuw het gevoel op van de oneindigheid van het landschap, onverstoord door mijntorens, appartementen, industriële schoorstenen of de toen nog in het landschap aanwezige koeltorens van de gascentrale van Langerlo, die op twee oktober 2021 tot ontploffing werden gebracht. Hoewel het anthotype van De Maten bij een eerste lezing dus eerder nostalgisch en romantisch – over het verlies van het ongerepte half-natuurlijke landschap – overkomt, is het net dankzij diezelfde fotografische techniek ook mogelijk een ecologische kritiek in het beeld te verwerken.
De hier besproken anthotype-prints zijn gemaakt met een emulsie van de Amerikaanse vogelkers. Dit is een invasieve plant die uitstekend gedijt op zure, zanderige en arme bodems met veel zonlicht, zoals dat het geval is op de zandgronden van het natuurgebied De Maten in Genk. Ze werd in de 19de eeuw massaal in de regio aangeplant als vulhout voor de eveneens aangeplante naaldbossen. -Op dit moment is de verspreiding van de Amerikaanse vogelkers in bepaalde gebieden van België haast niet meer onder controle te houden, omdat er -nog- geen natuurlijke vijanden of ziekten zijn die de doorbraak inperken. Amerikaanse vogelkers wordt in onze contreien ook wel ‘bospest’ genoemd omwille van haar agressieve groei.
Inheemse bomen en biodiversiteit komen zo onder druk te staan, door de competitieve groei van deze invasieve soort. In het verleden gebruikten de bosbeheerders van de Maten zelfs het zeer toxische en recent in opspraak gekomen glyfosaat om de populatie van deze soort te doen afnemen. Recentelijk gaat men in bosbeheer op een andere manier met deze ‘exoten’ om, en gaat het meer over het beheersen van de populatie, en het beschermen van kritische ecosystemen dan tot het volledig proberen te verwijderen van de Amerikaanse Vogelkers op ons grondgebied. Ze is hier om te blijven, net als de Japanse Duizendknoop en andere exoten.
Evolutiebioloog Menno Schilthuizen schetst in zijn boek Darwin in de stad (2018) over deze complexe wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen mens en natuur. Hij stelt dat: ‘Als we het hebben over ecologie en evolutie, over ecosystemen en natuur, blijven we maar doen alsof de mensen niet bestaan, en richten we onze aandacht op dat steeds kleiner wordende deel van de aardbol waar de invloed van de mens nog verwaarloosbaar is. Of we proberen de natuur zoveel mogelijk te isoleren van de schadelijke invloed van de menselijke wereld, die we impliciet als onnatuurlijk beschouwen’.[7]
Shilthuizen heeft het hier over het erkennen van het antropoceen, en dat ons menselijke handelen een onlosmakelijk onderdeel is geworden van de hele planeet. Hij gaat verder door te stellen dat de scheiding tussen mens en natuur alleen in onze verbeelding te vinden is, maar dat we in realiteit sterk vervlochten zijn met elkaar. Dit verwantschap vinden we onder meer ook terug in het Kinship-model van Donna Harraway en in het boek Ecologisch wezen van Morton.[8]
De drastische mutatie van onze habitat in functie van de industrie, agri-logistiek en verstedelijking heeft grote gevolgen voor de fauna en flora ervan. Natuurlijke ecosystemen staan sterk onder druk, en dit zorgt er aldus Shilthuizen voor dat de natuur zich zal aanpassen aan ons gedrag. ‘Hoe groter de druk, hoe sneller en ongrijpbaarder ze dat doet’.[9] We moeten ons hier -als soort- overgaan tot het erkennen van deze problematiek en zorg dragen voor alle actoren in onze habitat, maar ook toegeven dat ecologie altijd oncontroleerbaar en in beweging zal blijven.
[1]Sauwens, W. (2017) Aanvraag tot onroerend-erfgoedbeheerplan Natuurgebied De Maten (Genk, Diepenbeek en Hasselt) augustus 2017. Mechelen: Natuurpunt.
[2]Natura 2000 is een belangrijk Europees netwerk dat waardevolle natuur van Europees belang beschermt. Die natuur levert voordelen op voor de mens, zoals zuiver water, frisse lucht, een buffer tegen klimaatverandering en ruimte voor recreatie, sport en ontspanning. We noemen deze gebieden de speciale beschermingszones. Zie ook https://natura2000.vlaanderen.be/gebied/de-maten.
[3]Reulens, K. (2013) Onder de loep, Kunstenaars en wetenschappers op ontdekkingstocht in Genk (1800-1914). Genk: Stad Genk.
[4]Burny, J. (1999) Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950): Tweehonderd gesprekken amengevat. Publicaties Van Het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, 42.1. Maastricht: Natuurhistorisch Genootschap in Limburg.
[5]Debergh, Reinout, Notteboom, Bruno, Vanbelleghem, Dries, Van Bouwel, Ive, Willequet, Benoît, & Uyttenhove, Pieter. (2006). Recollecting landscapes: Herfotografie, geheugen en transformatie 1904-1980-2004. Gent: A&S/Books; https://www.recollectinglandscapes.be/.
[6]Sauwens, W. (2017) Aanvraag tot onroerend-erfgoedbeheerplan Natuurgebied De Maten (Genk, Diepenbeek en Hasselt) augustus 2017. Mechelen: Natuurpunt, p. 38.
[7]Schilthuizen, M. (2018) Darwin in de stad. Evolutie in de urban jungle. Meppel: Quercus, p. 15.
[8] Haraway, D. (2016) Staying with the Trouble: Making Kin in the Chtulucene. Londen: Duke University Press; Morton, T. (2018) Duistere ecologie. Amsterdam: Boom Uitgevers.
[9]Schilthuizen, M. (2018) Darwin in de stad evolutie in de urban jungle. Meppel: Quercus, p. 16.
2.2.4 Zinkviool
Wat het zinkviooltje, naast haar schoonheid en geur, nog zo bijzonder maakt is, dat ze, om te kunnen overleven in deze vervuiling een partnerschap aangaat met mycorrhiza-schimmelsin haar wortelstelsel.[3] Op deze manier kan het plantje de opname van de hoeveelheid zink reguleren en is ze door deze symbiose zowel immuun, maar ook onlosmakelijk verbonden aan deze bron van vervuiling. Het gebied saneren, zou onherroepelijk het einde betekenen voor dit bijzonder plantje in het landschap dat op een poëtische manier de complexiteit van ecologie vertelt.
Als sinds de middeleeuwen wordt er op deze plek zink en lood gewonnen, maar pas vanaf 1844 werd er op een grootschalige industriële zinkwinning gedaan op de site van Plombières, en er werden er fabrieken gebouwd die de ertsen konden wassen, smelten en verder te verwerken. De resten van deze productie werden opnieuw gedumpt in het landschap, waarbij de bodem op sommige plaatsen in dit gebied uit niets anders bestaat dan deze verontreinigde slakken en afval. Het spoelwater dat nodig is bij het wassen van de ertsen, en een hoge concentratie aan zink bevat, werd massaal geloosd in het water van De Geul, wat voor een verdere verspreiding van de vervuiling zorgde.[4]
Het metaal-rijke erts werd in de mijn van Plombières gewonnen op een diepte van 170 meter, en de mijn sloot haar deuren omstreeks 1920, omwille van de moeilijkheden met insijpelend water dat de ontginningskosten sterk omhoog dreef en de rendabiliteit in het gedrang kwam. Toch zijn er nog steeds heel hoge concentraties te vinden van zware metalen in het gebied en het water van de Geul.[5]
Op de meest vervuilde stukken van dit gebied kan er alleen een vegetatie groeien van planten die een grote metaaltolerantie hebben, waaronder het zinkviooltje, schapengras en boerenkers. De kleine fragiele, poëtische fotogrammen, gemaakt met een emulsie van de zinkviool, benadrukken de complexe, en dynamische relatie tussen ons menselijke handelen en ecologie. Ecologie is altijd in transformatie en beweging en in die zin een wisselwerking tussen ons, waarin we als mens vooral opnieuw zullen moeten leren luisteren naar andere levensvormen.
Wat het zinkviooltje, naast haar schoonheid en geur, nog zo bijzonder maakt is, dat ze, om te kunnen overleven in deze vervuiling een partnerschap aangaat met mycorrhiza-schimmelsin haar wortelstelsel.[3] Op deze manier kan het plantje de opname van de hoeveelheid zink reguleren en is ze door deze symbiose zowel immuun, maar ook onlosmakelijk verbonden aan deze bron van vervuiling. Het gebied saneren, zou onherroepelijk het einde betekenen voor dit bijzonder plantje in het landschap dat op een poëtische manier de complexiteit van ecologie vertelt.
Als sinds de middeleeuwen wordt er op deze plek zink en lood gewonnen, maar pas vanaf 1844 werd er op een grootschalige industriële zinkwinning gedaan op de site van Plombières, en er werden er fabrieken gebouwd die de ertsen konden wassen, smelten en verder te verwerken. De resten van deze productie werden opnieuw gedumpt in het landschap, waarbij de bodem op sommige plaatsen in dit gebied uit niets anders bestaat dan deze verontreinigde slakken en afval. Het spoelwater dat nodig is bij het wassen van de ertsen, en een hoge concentratie aan zink bevat, werd massaal geloosd in het water van De Geul, wat voor een verdere verspreiding van de vervuiling zorgde.[4]
Het metaal-rijke erts werd in de mijn van Plombières gewonnen op een diepte van 170 meter, en de mijn sloot haar deuren omstreeks 1920, omwille van de moeilijkheden met insijpelend water dat de ontginningskosten sterk omhoog dreef en de rendabiliteit in het gedrang kwam. Toch zijn er nog steeds heel hoge concentraties te vinden van zware metalen in het gebied en het water van de Geul.[5]
Op de meest vervuilde stukken van dit gebied kan er alleen een vegetatie groeien van planten die een grote metaaltolerantie hebben, waaronder het zinkviooltje, schapengras en boerenkers. De kleine fragiele, poëtische fotogrammen, gemaakt met een emulsie van de zinkviool, benadrukken de complexe, en dynamische relatie tussen ons menselijke handelen en ecologie. Ecologie is altijd in transformatie en beweging en in die zin een wisselwerking tussen ons, waarin we als mens vooral opnieuw zullen moeten leren luisteren naar andere levensvormen.
[1] Een metalofyt is een plant die enkel kan groeien op bodems met erg grote metaalconcentraties.
[2]Riet, B., Bobbink, R., Willems, J. & Roelofs, J. (2005) ‘Preadvies Zinkflora, Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’. Journal of Vegetation Science - J VEG SCI. Rapport DK, 2005/Dk007-O, Ede : Expertisecentrum LNV.
[3]Tonin, C., Vandenkoornhuyse, P., Joner, E.J., Straczek, J., Leyval, C. (2001). ‘Assessment of arbuscular mycorrhizal fungi diversity in the rhizosphere of Viola calaminaria and effect of these fungi on heavy metal uptake by clover’. Mycorrhiza, 10, pp. 161-168.
[4]Riet, B., Bobbink, R., Willems, J. & Roelofs, J. (2005) ‘Preadvies Zinkflora, Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’. Journal of Vegetation Science - J VEG SCI. Rapport DK, 2005/Dk007-O, Ede : Expertisecentrum LNV.
[5]Riet, B., Bobbink, R., Willems, J. & Roelofs, J. (2005) ‘Preadvies Zinkflora, Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’. Journal of Vegetation Science - J VEG SCI. Rapport DK, 2005/Dk007-O, Ede : Expertisecentrum LNV.
Het project in Arles bestond uit twee delen. Naast een artistieke reeks fotografische prints vormde dit procedé ook de basis van een interdisciplinair en participatief en artistiek onderzoeksproject in de zomer van 2018 te Arles. Het participatieve project verzamelde een team van verschillende disciplines zoals biologen, historici, filosofen, kunststudenten en curatoren om het landschap van de Camargues te verkennen en te materialiseren met lokale pigmenten, onttrokken aan algen, micro-algen en halobacteria.
In juni 2018 startte het project in Arles met een intense residentie in Atelier Luma waarin ook de voorbereidingen werden getroffen voor de workshop, die enkele weken later zou plaatsvinden. Het project in Atelier Luma kende een lange voorbereidingstijd van een jaar, waarbij verschillende pistes, planten en lokale grondstoffen werden overwogen. Uiteindelijk besloten we om de focus op de pigmenten van algen en microbacteriën te leggen, die in het zoute water groeiden in de regio. De algen waren een onzekere, maar heel interessante piste om verder te onderzoeken, en ik werd ondersteund door een uitgebreid Algae lab waar biologen en designers samenwerkten om deze nog grotendeels onbenutte, maar potentieel erg belangrijke grondstoffen te onderzoeken.
Het idee om te kunnen werken met deze lokale pigmenten van algen trok me sterk aan, maar er waren toch veel onzekerheden in dit project: Zou het anthotype-procedé immers kunnen werken bij deze pigmenten? Wat zou de lichtgevoeligheid zijn, en de houdbaarheid? Er was immers geen tot weinig literatuur te vinden over dit onderwerp. Met een auto sjokvol materiaal, en met doorgezakte assen vertrok ik op 6 juni richting Arles.Om het landschap te kunnen pre-visualiseren en me te kunnen navigeren, bereidde ik thuis een beelddatabank voor met screenshots en locaties via Google Maps en Streetview. Deze satelietbeelden konden me leiden naar enkele interessante plaatsen, en vormden de ankerpunten voor mijn bewegingen en dwaaltochten in dit voor mij nieuwe gebied, dat ik me in sneltempo moest zien eigen te maken.
Om het project in deze korte periode te realiseren legde ik mezelf in Arles een rigoureus werkregime op. Ik vertrok in de ochtend rond 7u00 om de eerste beelden te maken in de ruime omgeving, om dan rond tien uur te kunnen starten met de experimenten in het atelier in gesprek te gaan met de aanwezige experten en designers, of om lokale algen en halobacteria uit het landschap te oogsten. Omstreeks 20u30 trok ik de atelierdeuren achter me dicht en begon opnieuw het gebied te verkennen en nieuwe beelden te maken. Als het duister zich volledig had meester gemaakt van het landschap, net als de muggen, vertrok ik opnieuw naar mijn verblijfsplaats om een warme douche te nemen en de beeldenoogst te bekijken en de volgende dag voor te bereiden.
Het rigoureuze werkritme wierp al snel haar vruchten af, en de eerste experimenten met pigmenten onttrokken uit algen bleken positieve resultaten op te leveren. De rest van de week, bleef ik hetzelfde werkritme aanhouden en leerde ik steeds meer over het landschap, de lokale ecologische problematieken, en de biologie van algen en halobacteria. De lichtgevoeligheid van de pigmenten onttrokken uit de meeste algen of halobacteria bleken erg lichtgevoelig, wat het onderzoeksproces erg versnelde. De belichting van een algaetype, op basis van Spirulina of Halobacterium duurde slechts één dag als ze belicht werden door de Zuid-Franse zon.
Een interessant pigment was te vinden in Salin de Giraud. Dit is een zout-win gebied, dat grenst aan de Middelandse zee. Om het zout te extraheren, wordt het zeewater in grote bassins geleid, waar men het laat verdampen door de intense Zuid-Franse zon. Door het verdampen van het water, blijft er een steeds hogere zoutconcentratie achter in de bassins. De populatie Halobacterium salinarum archaea, die zich in het zilte water bevinden geraken door deze verhoogde concentratie van zout, in stress-modus en maken een rood pigment aan, dat het water in de omgeving rood doet kleuren.
Dit pigment zorgde voor mooie, roodgekleurde prints met veel detail en contrast. Het werd één van mijn favoriete pigmenten tijdens mijn werkperiode aan de algaetypes. Ondanks de snelle belichtingstijd, een beeld was belicht in minder dan een dag onder de Zuid-Franse zon, had het pigment een belangrijk nadeel. De beelden verdwenen sneller dan elk ander pigment dat ik ooit had geprobeerd of uitgetest. Sterker nog, zelfs als de prints bewaard bleven in het donker, vervaagden de kleuren nog steeds.
De belichtingstijd van de algaetypes gemaakt op basis van micro-algen is veel korter dan deze van de anthotypes op basis van plantpigmenten. Dit betekent op zijn beurt ook weer dat deze beelden, ook sneller zullen vervagen. Vooral het pigment van de Halobacterium salinarum archaea vormde problemen om het beeld te bewaren. De prints vervaagden zelfs in volledig donkere omstandigheden onder invloed van zuurstof. Om dit proces tegen te gaan worden de algaetypes met dit instabiele en zuurstofgevoelige pigment geïncapsuleerd met stikstof. Deze methode om de algaetypes te conserveren, door ze te vrijwaren van zuurstof en in te kapselen in stikstofgas is ontwikkeld in samenwerking met het X-Lab van de UHasselt. Deze experimentele methode zal verder met het X-Lab worden onderzocht op andere pigmenten.
Op het einde van de residentie waren de eerste algaetypes een feit, kon ik papier fabriceren op basis van de Cladophora vagabunda, die rijkelijk in de omgeving groeide, en waren de voorbereidingen getroffen voor de workshop die enkele weken later in de zomer zou plaatsvinden.
Tijdens deze workshop in juli, die geleid werd door mijzelf en Diane Trouillet, lieten we de deelnemers kennis maken met de kwetsbare natuurgebieden van de Camargue, De Rhône-delta en de industriegebieden, waar ze kans kregen om algen, en bacteriën te oogsten. Het werken met algen, bacteriën zorgt voor een andere beleving en vraagt een andere toewijding dan het werken met planten en bloemen. Allereerst groeien ze in water, wat maakt dat je ook het water in moet om ze te oogsten. Ze zijn glibberig, zien er een beetje vreemd uit en zitten vol met onderwaterleven. Dan heb ik het nog niet over hun specifieke geur gehad. Toch groeide er al snel een band tussen de deelnemers en deze in het water-levende organismes. De tweede dag stond in het teken van het verwerken van onze oogst, door middel van het maken van organische algaetype-prints, en het fabriceren van papier op basis van de Cladophora en bacteriologisch papier, waarna de prints in het zonlicht van de Zuid-Franse zon werden gelegd op het terras van het ENSP. Op het einde van de derde dag, werden de prints onthuld, samen met de deelnemers en gedocumenteerd.
In augustus werden de resultaten geëxposeerd in Atelier Luma.
Algeatype_LUMA_Arles_final_edit_Seppe_moons.mp4 from kristof vrancken on Vimeo
Het hele proces was van begin tot einde een onzeker experiment vol trial-and-error: onderzoeken hoe lichtgevoelig een bepaald pigment is, testen hoe de emulsie best kan samengesteld worden, hoe het best de extractie van de kleurpigmenten wordt uitgevoerd, welk papier de beste resultaten geeft, om dan telkens opnieuw vol spanning af te wachten welke kleureffecten precies gaan ontstaan, hoe het beeld, de herinnering van een landschap, zich langzaamaan vormt. En daarna weer verdwijnt.