De reeks Transit verwijst enerzijds naar de vele veranderingen die het landschap rondom Genk heeft ondergaan. De opkomst van de industrialisering ging gepaard met de gestage verdwijning van het oorspronkelijke heidelandschap, en andere belangrijke ecosystemen. Anderzijds is Transit ook de naam van een type bestelwagen dat in de Genkse Fordfabriek geproduceerd werd. Toen die in 2012 definitief zijn deuren sloot bleef er opnieuw een onbestemd vervuild gebied en evenveel sociale malaise achter. Deze prints zijn gemaakt met emulsies van planten en bessen vanop de locatie van de foto. Op die manier ontstaat er een directe relatie tussen het landschap en zijn fotografische representatie. De sporen van vervuiling worden op deze manier letterlijk, fysiek ingekapseld in het beeld. Ondanks hun romantisch en esthetisch uitzicht, krijgen deze landschapsbeelden een verontrustende en peinzende ondertoon.




De vele resterende zwarte terrils in het Genkse landschap zijn een onmiskenbaar teken van het anthropoceen. Ze zijn de donkere getuigen van de decennialange ontginning van steenkool en staan daardoor letterlijk symbool voor de disruptie van geologische tijdlagen en klimaatopwarming veroorzaakt door het intens verbranden van fossiele brandstoffen.

Hoewel deze terrils de stille getuigen zijn van een zwaar industrieel verleden, vervuild met zware metalen, vormen ze nu een uniek en opmerkelijk ecosysteem waar zeldzame planten en dieren en een thuis hebben gevonden. Het herinnert ons eraan dat een ecosysteem niet statisch is, maar altijd in beweging.


Het Genkse landschap valt niet te bezoeken zonder geconfronteerd te worden met haar zware industriële verleden, en daar kon ik zelf als fotograaf ook niet aan ontsnappen. De geschiedenis van Genk illustreert als het ware op microniveau de evolutie van het antropoceen en toont de drastische impact van sociaal-politieke en economische beslissingen op het gebied en zijn inwoners. De serie toont de evolutie en geschiedenis van deze stad met behulp van het 19de-eeuwse anthotype-proces. Het bestaat uit 11 fotografische afdrukken gemaakt met een organische emulsie van planten en bessen die werden geoogst vanaf de gefotografeerde locatie. Hierdoor ontstaat een interessante relatie tussen het fysieke industriële landschap en de fotografische weergave ervan. De anthotype-print vertegenwoordigt in die zin niet alleen het landschap, het is een inherent onderdeel van het landschap zelf omdat het is gemaakt van de flora die er groeit. Op deze manier krijgt het landschap en de planten een handelingsvermogen in de creatie van de print.

De lange belichtingstijd, de entropie, de tactiliteit, de verbinding met de natuur en het vermogen om wat in de prent is gefotografeerd op te nemen, stellen het anthotype-proces in staat om meerdere betekenislagen te openen die onherroepelijk gesloten blijven voor digitale fotografie. Deze fotografische methode maakt het niet alleen mogelijk om het landschap vanuit een antropologisch oogpunt te benaderen, maar laat ook ruimte om een niet-menselijk perspectief in het beeld op te nemen en te luisteren naar de meestal verborgen verhaallijnen van planten en hen handelingsvermogen toe te kennen.[1]

De golven van verandering in Genk, momenteel de op twee na grootste industriestad van Vlaanderen, kunnen onmiskenbaar verband houden met het pre-industriële tijdperk en de gevolgen van twee Industriële Revoluties.[2] De geschiedenis van Genk illustreert op microschaal de ontwikkeling van het antropoceen. Het gebied rond de stad veranderde drastisch, van een weids landschap geliefd bij laat negentiende-eeuwse schilders zoals de Brusselse kunstenaar Emile Van Doren (1865-1949) tot een industriële stad. Van Doren werd, net als veel kunstenaars en schilders in die tijd, verliefd op het idyllische landschap, gekenmerkt door onvruchtbare zandgronden, uitgestrekte heidevelden met vijvers en moerassen. Hij verzamelde een groep kunstenaars om zich heen die het landschap uitgebreid in de open lucht schilderden. In navolging van de Barbizon-schilderschool in Frankrijk werd de Genkse schilderschool rond 1900 een van de belangrijkste kunstenaarskolonies in België. In 1901 vond André Dumont (1847-1920) steenkool in de regio Genk, en in 1917 begon de grootschalige steenkoolexploitatie.[3]

Emile Van Doren was bedroefd over de snelle industrialisatie van het rurale Genk en hield in zijn schilderijen vast aan de romantische landschappen, waarin hij de opkomende mijnbouw volledig negeerde. In sommige panoramische uitzichten elimineerde hij mijnschachten en stortplaatsen om de romantische kwaliteit niet te verstoren.[4] Armand Maclot (1877-1959) daarentegen nam een meer activistische houding aan en schetste een onheilspellend beeld van een door rookpluimen verstikt mijnlandschap, met de ironische titel Villégiature, of toevluchtsoord.[5]

De kunstenaars uit Genk, en met name Van Doren en Maclot, speelden een belangrijke politieke rol in de strijd voor natuurbehoud, net als de Botanicus Jean Massart.[6] Zo verzetten zij zich lange tijd tegen de aanleg van wegen en industrie in hun geliefde gebied rond de vijvers van Stalen, en lagen ze aan de basis van het natuurgebied De Maten. In het begin van de 20e eeuw waren er dus al actieve tegenstemmen die de noodzaak voelden om ecosystemen en natuur te beschermen. Helaas overheersten, zoals vaak, de economische belangen boven de ecologische. Door de bloeiende kolenindustrie – op het hoogtepunt waren er maar liefst drie kolenmijnen in Genk – nam ook de vervuiling toe. In de jaren zestig en tachtig was de steenkoolexploitatie niet langer een winstgevende industrie en sloten de mijnen één voor één, waardoor hun sporen achterbleven op een radicaal getransformeerd landschap.[7]

De stad trok andere industrieën aan. Zo richtte autofabrikant Ford – historisch gezien als de grondlegger van gestandaardiseerde massaproductie met assemblagelijnen[8] – in 1964 een fabriek op die in 2015 definitief werd stilgelegd. Op het hoogtepunt maakte de fabriek bijna een half miljoen auto's per jaar en had meer dan 14.000 mensen in dienst.[9] Na de sluiting verkocht het bedrijf zijn terrein aan Genk voor een symbolische euro. De kosten voor het opruimen van het vervuilde terrein werden echter geraamd op 12 miljoen euro.[10]




Zicht op de zwaar vervuilde en verlaten Ford-site, met op de achtergrond de staalfabrieken van Aperam. De bouw van de Ford fabrieken en de aanleg van het industrieterrein in de jaren 60 betekende meteen het einde van de zeldzame zomerschroeforchis, die voor het laatst werd gesignaleerd in 1955 toen haar habitat van vochtige heide bedolven werd door zand en beton.[14] De zware Genkse industrie zorgde voor een exponentiële groei in kapitaal, werkgelegenheid en inwonersaantallen maar deze groei had ook een zware keerzijde op het vlak van biodiversiteit en ecologie.

De oprichting van metaalverwerkende bedrijven en andere zware industriële takken bracht de economische ontwikkeling naar Genk, maar had ook ernstige ecologische gevolgen. Een onderzoek naar interne blootstelling aan verontreinigende stoffen en hun vroege effecten bij 14- tot 15-jarigen in de periode 2007-2011 toonde aan dat jongeren uit Zuid-Genk, waar de industrieterreinen zich bevinden, hogere concentraties zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in hun lichaam hadden. Er werden ook hogere niveaus van DNA-schade en hormonale stoornissen gedetecteerd, die de kans op het ontwikkelen van kanker vergroten.[11]

De stad Genk heeft hard gewerkt om de vervuiling terug te dringen, maar er moet nog veel werk verzet worden. De stad zet zich momenteel in voor natuurbehoud. Hoewel de bevolking van Genk groeide tot 66 000 inwoners is het nog steeds een van de groenste regionale steden in België. Heidevelden worden onderhouden, verbrand en geëgaliseerd om een stukje van het authentieke – zij het gecultiveerd door mensenhanden – landschap te herstellen. De eindeloze en ongestoorde horizon die Emile Van Doren zo sterk aansprak, is echter voorgoed verloren gegaan. Schoorstenen, staalconstructies, appartementsgebouwen of windmolens komen haast altijd in het beeld terecht.

Voor ‘Transit’ maakte ik een reeks artistieke werken die het landschap van Genk uitbeelden volgens de anthotype-methode, waarbij ik in 2017 op zoek ging naar de muze die Emile Van Doren daar vond. Elk beeld gaat over hoe menselijk handelen het landschap cultiveert en hoe dit landschap eraan toegeeft of zich verzet.[12]Het Genkse landschap verandert zo snel dat het bijna in een continue transitie zit. Tijdens de voorbereiding van dit project gebeurde het meer dan eens dat een te fotograferen locatie bij aankomst was verdwenen. Geografisch zou de plek nog steeds moeten bestaan, maar in werkelijkheid was het gebied getransformeerd in een onherkenbare, lege, bijna surrealistische plek. Vaak wachten deze gebieden op een nieuwe bestemming in de hedendaagse economische realiteit. Zand wordt aangevuld en afgevoerd. Wegen zijn aangelegd om verlaten te worden. Bossen worden geplant terwijl anderen worden weggevaagd. Gebouwen worden gebouwd op de steenkoolresten van de mijnen.

Ik gebruikte planten uit het gebied dat ik fotografeerde om mijn anthotypes te creëren en zo, de biodiversiteit en bodemkwaliteit van Genk aan te tonen Ik beschouw de plant, en het landschap, daarbij ook als coauteur binnen het proces. Daarbij wordt het landschap niet alleen op camera vastgelegd, maar ook letterlijk opgenomen en bewaard in de print. Zo wordt de prent in feite een fysiek stukje van het landschap. De keuze van een plant om een emulsie te maken is dus niet gebaseerd op enig toeval, maar verklaart iets over de geschiedenis en de huidige staat van de gefotografeerde locatie.

Planten zijn niet alleen in staat om een beeld te genereren. Onderzoek toont immers aan dat sommige planten uitstekende receptoren en collectoren zijn van zware metalen en fijn stof, en dat anomalieën in de groei en bloei van bepaalde planten in een bepaald gebied een indicator van vervuiling kunnen zijn. Daarom zijn ze niet alleen uitermate geschikt als onderzoeksinstrumenten in exacte wetenschappen, maar ook heel waardevol in een artistieke context. Omdat deze planten deze toxische en vervuilende stoffen in hun systeem verzamelen, komen deze ook in de anthotype-prints terecht. De sporen van vervuiling zijn dus letterlijk ingekapseld in de print. Dit zorgt ervoor dat de anthotypes van de vervuilde landschappen van Genk een verontrustende ondertoon hebben, ondanks hun, misschien op het eerste zicht, romantische uiterlijk, die intrinsiek verbonden is aan het procedé. Om deze frictie in het beeld te benadrukken, ontwikkelde ik een toxische drinkbare emulsie, gemaakt van bessen die geoogst waren op de vervuilde site van de gesloten Ford-fabriek. Door dit onzekere, twijfelachtige brouwsel te serveren aan het publiek, wou ik hen besmetten met de onrust van het antropoceen.



De Ford Fabriek te Genk sloot in 2014, en men begon met de sloop van de site in 2017 om plaats te maken voor nieuwe economische activiteiten. Het beeld is geprint met een drinkbare emulsie van vlierbessen, sleedoornbessen en jenever die werden geoogst op deze sterk vervuilde site. De bessen kunnen verhoogde concentraties van nikkel, chroom, mangaan en zink dragen, maar het drankje op zich zelf smaakt heerlijk zoet, omdat deze zware metaaldeeltjes zo goed als kleurloos en smaakloos zijn. Het bewust drinken van dit drankje maakt je een actieve drager van het antropoceen. Het elixir, legt op die manier, dingen bloot die we niet zien, en ook niet willen zien.

Binnen het huidige sociaal-economische regime wordt het landschap maar al te vaak behandeld als een passief, statisch object, waarbij vergeten wordt dat het landschap zelf ook over een handelingsvermogen beschikt. Het werkt actief samen met onze menselijke activiteit. Het kan worden onderworpen, gemanipuleerd, geploegd en voortgebouwd, maar de natuur herwint snel het vacuüm dat ontstaat wanneer de menselijke uitbuiting ophoudt. Juist deze onbeheerde landschappen, die - hoewel tijdelijk - geen deel meer uitmaken van het klassieke sociaal-economische régime, vind ik interessant om te fotograferen.

In deze gebieden, waar de grenzen niet langer sterk worden gedefinieerd, ontstaan nieuwe fragiele relaties tussen mensen en niet-mensen. Het project 'Transit' maakt duidelijk dat het Genkse landschap zich in een continue transitie bevindt, waarin de relaties tussen mensen en niet-mensen voortdurend worden verschoven. De anthotype beelden beschrijven deze overgang door een niet-menselijke laag toe te voegen aan het productieproces en de organische print en ik hoop dat dit project kan helpen in een betere onderhandelingspositie en solidariteit voor niet-mensen in de toekomstige ontwikkeling van onze leefomgeving.[13] Het is tijd om rekening te houden met alle ecologische actoren bij het nadenken over wat een habitat betekent. En voor wie.



Het Genkse Landschap verandert zo snel, dat het haast continue in een transitie zit vervat. Soms liggen deze gebieden te wachten op een nieuwe bestemming in de hedendaagse economische realiteit en agri-logistieke ruimte, waar niets onfunctioneel dient te zijn. Zand wordt aangevoerd, en weer afgevoerd. Wegen worden geconstrueerd om daarna weer in onbruik te vervallen. Gebouwen worden opgericht op het afval van de steenkoolmijnen. Het landschap wordt continue gemanaged en gecontroleerd. Genk bevindt zich ook in een energietransitie: waar vroeger steenkool uit de bodem werd gehaald duiken nu overal windmolens op in het landschap die elektriciteit opleveren. 



Een zicht op de parkeerplaats van het voetbalstadium van de huidige landskampioen KRC Genk en de achterliggende terril van Waterschei. Op deze gronden bevond zich vroeger de eenvoudige arbeiderswijk Texas die werd gebouwd na de tweede wereldoorlog om van het buitenland afkomstige mijnwerkers te huisvesten. In 1995 werd de wijk onder luid protest van de inwoners ontruimd om plaats te maken voor nieuwe projecten zoals de bouw van het voetbalstadium[15]. Het is momenteel tevens een favoriete hangplek voor Genkse jongeren om te driften met hun uitgebouwde wagens. De cirkel op de voorgrond is hiervan een mooie getuige.




Dit beeld is gemaakt in het brongebied van Stiemerbeek, aanpalend op de mijnterreinen van Waterschei. De exploitatie van de mijn zorgde voor ecologische en geologische veranderingen in het gebied. Door verschillende bodemverzakkingen werd de natuurlijke loop van de rivier sterk veranderd en vormden zich problemen met de afwatering. Daarnaast werd er tijdens de exploitatiefase grote hoeveelheden vervuild afvalwater met een verhoogd zoutgehalte in het gebied geloosd.[16] Momenteel wordt er hard gewerkt aan de ontsluiting van dit gebied als natuur en recreatiezone voor de Genkse bevolking.




Een nieuw industriegebied in aanleg in de regio van Genk-Zuid aan de kanaalzone. Tonnen zand werden verscheept om de drassige ondergrond te delven en klaar te maken voor haar nieuwe bestemming. Het massaal gestorte zeezand overspoelde de aanwezige fauna en de berken die overeind bleven staan, stierven in het daaropvolgende jaar. De dichtstbijzijnde zee is meer dan 200 km verder, maar toch kan je in dit gebied tegenwoordig tonnen zeeschelpen vinden. Ironie is de mensheid niet vreemd, want tijdens de zomer van 2019 installeerde men hier een tijdelijke Beachbar.


Het project ‘Transit’ dat startte in 2016 kwam voort uit een samenwerking met het C-Mine Culturele Centrum, het Emile Van Doren Museum en de Stad Genk, België. De reeks ‘Transit’ vormde de basis voor verschillende lezingen, artikels en werd getoond in diverse tentoonstellingen in binnen- en buitenland.